Geknotte wilgen

Op onze erfgrens  staan momenteel krulwilgen (Salix babylonica ‘Tortuosa’) en enkele boswilgen(Salix caprea) . De krulwilgen zijn ooit onze eerste paastakken geweest toen we hier 17 jaar geleden kwamen wonen. Ondertussen zijn deze uitgegroeid tot krasse knarren van meer dan 10 meter.
De boswilgen doen het minder goed daar ik deze heb proberen om te vormen naar knotvormen . Daar is deze wilg echter niet zo voor geschikt, wat je duidelijk hieronder kan zien. In de achtergrond onze paastak, die zal ook nog grondig gesnoeid worden omdat de nieuwe serre onder zijn takken komt te staan…
Blijentuin2015_02_27_02Dus tijd om aan vervanging te denken en deze keer kozen we voor ‘echte’ knotwilgen . Deze zijn gemakkelijker te onderhouden dan de hoge krulwilgen en ze kunnen op termijn huisvesting verschaffen voor heel wat dieren.
Van een collega kreeg ik enkel mooie rechte knotwilgtakken en dus kon ik aan de slag.
Blijentuin2015_02_27_04De eerste stap is het ‘boren’ van een gat met de grondboor, ongeveer een meter diep. Daarbij kreeg ik hulp van onze 3 eierfabriekjes. De wilgen staan immers op hun terrein . En als er iets te pikken valt zijn ze er als de kippen bij :-).

Blijentuin2015_02_27_03

Alvorens de tak aan de aarde toe te vertrouwen maak je best wat inkepingen in het onderste deel van de tak, om de wortelvorming te bevorderen.

Blijentuin2015_02_27_05De tak wordt dan in het gat gestoken en vervolgens wordt dit opgevuld met losse grond die goed wordt aangeduwd . Eventueel kan je ook nog een steunpaal voorzien om de nieuwe worteltjes beter te beschermen.
De nieuwe aanplant nog rijkelijk voorzien van water en dan is het wachten tot de tak zich ontwikkelt tot een boom .
Blijentuin2015_02_27_06Tijdens de aanplant kreeg ik ook nog gezelschap van de glanskop die hier nu al een 2-tal jaar op bezoek is.
Blijentuin2015_02_27_07

 

twintigstippelige wilgenterreur

Een mooie en vooral droge lente is niet voor alle planten (en vooral bomen ) een zegen. Voor het 2de jaar op rij  worden onze krulwilgen kaalgevreten door de larven van het twintigstippelig wilgenhaantje , ook wel gekend onder zijn artiestennaam Chrysomela vigintipunctata.
Ik heb ze niet geteld maar ze moeten met honderden zijn, gezien het feit dat ik de larven (of nimfen) overal terugvind, op het terras, aan het dak van het kippenhok, in m’n terugtrekkende haardos,  en op minder aangename plaatsen…

Zoals altijd kan je klikken op de foto’s voor meer detail van de kleine veelvraten.
Blijentuin2014_05_20_03 Blijentuin2014_05_20_02.Blijentuin2014_05_20_05
Hierboven en hieronder (op het dak van het kippenhok) de verpoppende kevers.

Blijentuin2014_05_20_04

Eens ze dit stadium met verve hebben beëindigd is dit het resultaat :
Blijentuin2014_05_20_06Niet zo spectaculair als zijn broer het leliehaantje, waar je op Twaait kan over lezen, maar minstens even vraatzuchtig. Een andere (blauwgroene) broer houdt hier ook regelmatig halt : het munthaantje .

Een ander insect waar ik de laatste weken tegen vecht zijn de bloedmijten (ook gekend als bloedluis) waar onze kippen door geplaagd worden. Ik besloot dan maar om de volgende middelen uit de kast te halen :
– Alle kieren (en door het gebruik van planchetten zijn dat er nogal wat) werden uitgebrand met een verfstripper, dat knettert dat het een lieve lust is.
– Hok volledig schoongespoten en gedesinfecteerd met bleekwater (ofte javel)
– Kieren en planken ingesmeerd met (gebruikte) frituurolie, hier blijven de mijten in kleven.
En last but not least heb ik ook de zitstok aangepast naar een licht gewijzigde versie van dit eigenwijze model . Ik heb de draadeinden lang genoeg gelaten zodanig dat de kippen niet meer tegen de wand aan kunnen zitten.
Ik denk er ook aan om het hok wit te kalken, dat zou naar het schijnt ook helpen.
Hopelijk krijgen we die beestjes onder controle.

Blijentuin2014_05_20_15

Maar gelukkig zijn er ook nog gewenste nieuwe bewoners : net zoals bij Muggenbeet hebben de boomhommels  hun intrek genomen in een van onze nestkasten, en ook in onze spouwmuur.
Blijentuin2014_05_20_14

Ook in de andere nestkasten viel er wat te beleven , daarover later meer.